Drie warmtenet aannames bij gemeenten die aan vernieuwing toe zijn

Energie en wonen Duurzame strategieën & beleid

Leonie van der Steen (zij/ haar)

Transitiemaker

Aannames warmtenet bij gemeenten

Gemeenten broeden op een overkoepelend warmtetransitieplan en voor de eerste wijken op wijkuitvoeringsplannen. Dat is nodig, omdat eigenaren en gebruikers van vastgoed graag weten waar ze zich op moeten voorbereiden. Het logische gevolg is dat regisseurs bij de gemeenten belangrijke keuzes maken, meestal in samenspraak met bewonerscollectieven en adviesbureaus. Er liggen de nodige aannames ten grondslag aan die afwegingen. Aannames met verreikende consequenties. Kloppen die aannames nog steeds? Transitiemaker Leonie van der Steen behandelt er drie:

Aanname 1: Met een warmtenet zorg ik snel voor veel CO2 reductie

Er zijn tegenwoordig veel verschillende duurzame bronnen, dus in theorie kan een warmtenet een goede optie zijn. Er zijn nog maar weinig geslaagde voorbeelden van warmtenetten die al daadwerkelijk gerealiseerd zijn op een echt duurzame bron, als we het verbranden van biomassa daar niet in meerekenen. De business case voor nieuwe bronnen als warmte uit oppervlaktewater of rioolwaterzuivering rekent lastig rond. Diepe en ultradiepe geothermie staat nog in de kinderschoenen. Als je een studiereis zou organiseren langs alle gerealiseerde warmtenetten, kom je vooral langs bronnen van restwarmte.

Maar er is nog een reden waarom warmtenetten maar moeilijk van de grond komen. Laatst hoorde Leonie iemand zeggen:

“Je mag als gemeente blij zijn als je geen bron hebt. Waar dat wel is, ontstaat veel druk om daar gebruik van te maken, wat de rust ontneemt om bewoners geleidelijk te betrekken.”

Grootschalige warmtenetten doen geen recht aan natuurlijke momenten bij de inwoners om over te schakelen. Ze beperken keuzevrijheid en andere begrippen die voor experts soms niet meer meer dan woorden zijn. Maar wat voor bewoners het verschil betekent tussen ‘zich moeten conformeren aan een opgelegde planning’ of ‘zelf bepalen wat goed voelt’. Dat is een wezenlijk verschil als je tot snelle CO2-reductie wilt komen in je gemeente.

Aanname 2: Als ik voor een warmtenet kies, dan is een aanvoertemperatuur van 70 graden de beste keuze voor mijn bewoners

Het voordeel van een hoge aanvoertemperatuur is dat een bewoner nauwelijks iets aan het huis hoeft te doen. Maar zodra je naar een wat langere termijn kijkt, verplicht je de bewoners langjarig veel warmte af te moeten nemen. Het alternatief is vaak aantrekkelijker. Een investering tot 15.000 euro kan voor de meeste woningen resulteren in een aanvoertemperatuur van 40 graden of lager. Dat kost een paar tientjes per maand aan rente en aflossing, die stopt na vijftien jaar. De bewoner betaalt een veel lager vastrecht want de vaste kosten van een lage temperatuurnetwerk zijn lager dan van een hoge temperatuurnet (vanwege verschillen in veiligheidseisen). Ook neemt de bewoner minder warmte af. Niet alleen de bewoner is blij, het klimaat is blij en de uitvoerende partijen hebben omzet. De enige die inlevert is de warmteleverancier, die een monopolist is zonder belang bij besparing door de bewoner.

Vaak wordt 70 eufemistisch middentemperatuur genoemd, waardoor het klinkt als een goede middenweg. Maar eigenlijk is dat van de zotte. Het is de hoogste temperatuur die nog geleverd gaat worden. Een CV-ketel op 70 graden houdt de meeste huizen nog steeds warm. Zullen we de lobby even de lobby laten en het vanaf nu gewoon weer hebben over 35 graden als lage temperatuur, 50 graden als middentemperatuur en 70 graden of meer als hoge temperatuur?

Aanname 3: Als ik voor een warmtenet kies, dan is een van de grote warmteleveranciers de betrouwbaarste keuze

Ja, een bekende warmteleverancier kent het vak, beheerst de techniek en valt niet snel om. Maar zo’n bedrijf brengt ook georganiseerde weerstand met zich mee. Als 70% van de wijk uit corporatiewoningen bestaat, dan kan het misschien (want dan kun je het vollooprisico afdekken met één vastgoedeigenaar die een heel goed renovatieaanbod doet aan huurders). In alle andere gevallen moet je je afvragen of je niet meer ‘wint’ als je de langzamere route kiest, namelijk een lokaal initiatief. Het voordeel daarvan is veel breder dan de warmte-oplossing. Een ‘uitbesteed’ net brengt vaak hooguit wat ‘werk met werk’-koppelkansen met zich mee, maar geen daadwerkelijke verandering in de houding, betrokkenheid en zelfredzaamheid van je wijk. Een bottom-up initiatief zorgt voor daadwerkelijke cohesie en bredere samenwerking in de wijk. Vaak zijn er geen lokale initiatieven of staan deze nog in de kinderschoenen. Even wachten tot er meer voorwerk is gedaan door koplopers is dan raadzaam. Dat stimuleren is een betere versneller dan in de fuik zwemmen richting een commercieel warmtenet op hoge temperatuur.

Wees waakzaam bij modellen

De modellen die gemeenten nu ‘helpen’ om tot de juiste afwegingen te komen in warmtetransitievisies, nemen de recente ontwikkelingen niet mee. Modellen zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, vaak gebaseerd op het verleden. De warmtesector heeft jarenlang heel weinig innovatie gekend. Maar dat is veranderd; inmiddels wordt er gesproken over vijfde generatie warmtenetten. Deze zijn open, flexibel, collectief of tenminste maatschappelijk gefinancierd, beginnen klein en zijn modulair uitbreidbaar. Deze ontwikkelingen hebben heel veel moeite aangehaakt te raken in rekenmodellen, zoals Vesta Mais. In haar regierol krijgt de gemeente maar een beperkt – relatief ouderwets – deel van de oplossingen aangereikt. Dat is goed om in de gaten te houden als je doorrekeningen op basis van modellen benut om je beleid op te bepalen.

Vliegende start door het stellen van de juiste vragen

In plaats van snel beslissen op basis van aannames waar van alles op af te dingen is, vormen vragen een beter startpunt. Dan gaat het om vragen als:

  • Wat is het belangrijkste doel? Alleen zorgen dat er geen aardgas meer verbruikt wordt? Of willen we een meer diepgaande verandering in de wijk realiseren?
  • Welke tijdlijn kan je jezelf toestaan? Welke stappen kun je snel maken, zodat we momentum krijgen en al veel CO2 reduceren, zonder je vast te leggen aan oplossingen die je jarenlang binden?
  • Welke bronnen en overlegstructuren zorgen dat je open blijft staan voor nieuwe inzichten, zodat je zeker bent dat je betere oplossingen in de toekomst toe kunt passen wanneer ze beschikbaar komen?
  • Welke nieuwe vormen van eigendom komen op, bijvoorbeeld in Wageningen en Nagele, met nieuwe vormen van zeggenschap (burgerberaden) in samenhang met nieuwe technieken?
  • Welke bewegingen zijn er in wijken in de gemeente (te creëren) om de stappen naar ‘aardgasvrij’ samen met bewoners te zetten?

De ontwikkelingen gaan snel en de markt is onoverzichtelijk. Er moet nog veel gepionierd worden en dat gaat niet zonder vallen en opstaan, vaak vertaald als faalkosten. Maar ook zekerheid zoeken heeft kosten, die zomaar een stuk hoger kunnen zijn. Bovendien zijn er faalopbrengsten: geleerde lessen hebben een waarde die voor de hele stad of regio benut kunnen worden.

Dit artikel is geschreven door transitiemaker Leonie van der Steen